Als kenniscentrum op het gebied van floorball en sportontwikkeling zijn we altijd bezig om processen te beïnvloeden om zo te komen tot het beste resultaat. Dat geldt ook voor leerprocessen in het onderwijs. Als docent in het onderwijs krijgt het leren van leerlingen een steeds grotere mate van zelfsturing waarbij de rol als docent verschuift van sturen naar begeleiden en het faciliteren van leerprocessen. In samenwerking met de Hanzehogeschool Groningen (Instituut voor Sportstudies) en Sportplein Groningen hebben we dit onderzocht en toegepast in het VMBO.

Het concept sporteducatie floorball (zie eerdere blogs) heeft als voorbeeld gediend voor het praktische gedeelte. Kenmerkend voor onze aanpak is dat we starten vanuit een duidelijke beginsituatie. Binnen het doelspel floorball komen de leerlingen in aanraking met complexe taken (spelen, coachen en het leiden van een wedstrijd). Deze taken dragen bij aan de competentie ontwikkeling van de leerling.

Het is belangrijk dat er bij leerlingen een mate van kennis, vaardigheid en attitude aanwezig is. Deze samenhang van factoren bepalen de mate van competentie van leerlingen. Hoe de leerling zijn eigen mogelijkheden ziet, wordt door Bandura (1977) self-efficacy genoemd en omschreven als: de inschatting van en het geloof in eigen mogelijkheden om een nieuwe taak/opdracht goed te kunnen volbrengen. Self-efficacy is van invloed op:

  • de beslissing een taak al dan niet uit te voeren. Lage self-efficacy leidt tot uitstel, hoge self-efficacy tot aan de slag gaan.
  • de mate van inzet bij de uitvoering van een taak/opdracht en het doorzettingsvermogen.

Self–efficacy is de verwachting dat je met jouw competenties een taak succesvol kan uitvoeren. Om die verwachting bij leerlingen zo goed mogelijk te laten zijn (hoge self- efficacy) is het zinvol om het niveau van de leerlingen, vooraf aan een taak/opdracht, in kaart te brengen. Zo zorg je bij hen voor een beter beeld van hun competenties en hierdoor kunnen ze een betere verwachting formuleren over het wel of niet behalen van een taak/opdracht. Hierbij maken we voor floorball gebruik van meerdere taken en hebben we voor elke taak niveau beoordelingen. Voor de taak als speler werken we a.d.h.v. de vijf spelthema’s (Timmers & Meertens, 1998):

1  Individuele balbehandeling,

2  Individuele balbehandeling gericht op scoren,

3  Gecombineerde balbehandeling (samenspelen) gericht op scoren,

4  Individueel en gecombineerd passeren (samenspelend) gericht op scoren,

5  Het als team kunnen uitspelen van de tegenstander en komen tot scoren.

Deze spelthema’s geven een ontwikkelingslijn aan, waarlangs spel zich kan ontwikkelen. Spelthema vijf staat vanuit dit concept centraal en daarmee kunnen spelthema één tot vier worden gezien als een soort thematisering van spelproblemen. In de probleemgerichte aanpak ontwikkelen spelers zich via deze thematiek tot een competente(re) speler. Voordat het sporteducatie floorball begint, krijgen de leerlingen de opdracht om zich zelf een niveaubeoordeling als sporter te geven. Als leerlingen nog geen floorball hebben gespeeld, kun je ervoor kiezen om te beginnen met een eindspel om zo een beter beeld te krijgen van het niveau. De niveaubeoordeling houdt de leerling bij in een ‘sportfolio’ (speler ontwikkel systeem).

Deze niveau-indeling vraagt veel ervaring van docenten en leerlingen. Om het leerlingen makkelijker te maken kun je dit ook per spelthema doen. Voor meer informatie over dit onderzoek en de methodiek sporteducatie kunt u contact met ons opnemen en eventueel gebruik maken van ons materiaal in de mediatheek.